Bron van dit artikel
Datum plaatsing: 21-09-2017 12:14:00
Dick Advocaat: ADO en mijn ouders hebben mij voor een groot deel opgevoed
Op 27 september wordt bondscoach Dick Advocaat zeventig jaar. Aan de hand van foto's kijkt hij terug op zijn leven en werken in de voetballerij. "Ik kan niet zeggen dat ik er intens van heb genoten, want altijd was er weer een volgende wedstrijd.'
Door Martijn Krabbendam
De foto’s op tafel nodigen uit voor a trip down Memory Lane en in het geval van de bijna jarige bondscoach is het een nogal lange reis. Dick Advocaat aait de tastbare herinneringen en begint te praten, onafgebroken, drie uur lang, over opgroeien, ouder worden, winnen, verliezen, hoogte- en dieptepunten, teleurstellingen, leiderschap, de dood, angst en de toekomst. Hoe ouder je wordt, hoe sentimenteler.’
JEUGD
‘Door voetbal kwam ik al snel aan een extraatje’
‘Rood-groen shirt, witte broeken, zwarte kousen met rode band, voor mij was dat ADO. Nog steeds vind ik het een klassiek tenue, stijlvol, als kind uit Den Haag wilde je maar één ding: daarin voetballen. Later fuseerde de club met Holland Sport en gingen ze in groen en geel spelen, kleuren van de stad, maar voor mij is het mooiste waarin ADO ooit heeft gespeeld die combinatie van dat rode met die groene baan.
Ik ben geboren op vijf minuten van Het Zuiderpark. Het was net na de oorlog, land in opbouw en als kind had je weinig, behalve een bal. Waar we konden, gingen we spelen. Bij ons in de straat stond een school met drie blinde muren, ideaal om te voetballen met vriendjes of gewoon alleen, knallen tegen de muur, links, rechts, rechts, links. In gedachte zat je dan al bij ADO, dat voelde als een onbereikbaar iets. Toen ik tien jaar werd mocht ik er pas gaan spelen. Mócht, ja, je moest wel eerst langs de ballotage-commissie. Misschien nu moeilijk voor te stellen, maar ADO was vroeger een heel keurige vereniging, hoor. Gekkigheid haalde je niet in je hoofd.
De club ADO en mijn ouders hebben mij voor een groot deel opgevoed en voor de rest deed ik dat gewoon zelf. Ik kom uit een gezin met vijf kinderen en mijn ouders waren alleen maar aan het werk om de boel draaiende te houden. Mijn moeder legde ’s ochtends wat kleding neer, je boterham smeerde je maar zelf. Op die manier word je vroeg volwassen. Je leert de straat kennen, de wetten, problemen loste je op door te praten en anders met je vuisten. Je moest van je afbijten, voor jezelf leren opkomen. Een groot deel van mijn karakter is op die manier gevormd. Bij ADO brachten ze je vervolgens wel wat discipline bij, die club voelde als thuis. Je was er altijd, want er was ook altijd wel wat te doen. Gingen we de terreinknecht helpen met teren, lijnen trekken, kleedkamers schoonmaken. Kwam je zwart van die teer thuis en die rotzooi kreeg je dan ook nog moeilijk van je lijf. Maar zeuren deed je niet. Het was een eer. Iedere jongen wilde wel die lijnen trekken.
Ik zag voetbal al snel als een kans iets te bereiken in het leven. Als jong talentje kreeg ik van een leider een gulden als ik scoorde. Daarvoor kon ik dan bij ons op de hoek twee slaatjes kopen en een flesje cola. Thuis hoefde je in die beginjaren op nog geen kwartje te rekenen, alles wat we hadden moest worden omgedraaid. Bij iedereen trouwens, in de arbeiderswijk waar ik ben opgegroeid. Maar door dat voetbal, kwam ik toch al snel aan een extraatje. Pas later merk je dat een profbestaan bij ADO ook geen vetpot was. Op mijn zestiende tekende ik mijn eerste contractje voor 150 gulden in de maand. Maar dan had je weer iets anders dat mij ook altijd heeft gedreven: ijdelheid. Stond er in de krant: Dick Advocaat tekent jeugdcontract bij ADO. Nou, dat was een eer, hoor. Opvallend genoeg heb ik dat nog steeds. Als clubs of bonden me vroegen, had ik altijd een gevoel van trots. Dat ze míj wilden hebben.
Mijn broer Jaap is altijd mijn grote voorbeeld geweest. Hij was achttien toen hij debuteerde voor ADO. Als elfjarige zat ik aan de radio gekluisterd, Sparta-ADO 4-1, maar Jaap maakte de 0-1. De trots die je dan voelde... Ik vergeet het nooit meer. Zelf ging ik daarna met mijn vriend Harry Vos naar buiten, smeerden we onze benen in met de Midalgan van Jaap, want dan rook je naar voetbal. Vanuit de portiek liepen we naar buiten, alsof we door een spelerstunnel het veld op kwamen. En maar zwaaien, net echt. Profvoetbal, daar droomde je van, maar in die tijd was bijna iedere speler semiprof. Je moest ook gewoon werken. Ik ben na de handelsmulo bij de KLM aan de slag gegaan. Dat had maar één reden: i.p.b. Indien plaats beschikbaar. Als je er tenminste een half jaar werkte, mocht je, wanneer er plek over was in het vliegtuig, voor twee gulden naar Engeland. Het werk zelf was niks voor mij, na vijf maanden was ik er al weg, net geen half jaar. Bij een import- en exportbedrijf van fruit mocht ik de woensdagmiddag vrij nemen, want dan trainde ik met de nationale selectie in Zeist. Deed ik toch liever dan op kantoor zitten. Ik heb de voetbalwereld altijd als mijn werkterrein gezien.’
N.B. Redactie ADOfans:Wij hebben alleen het gedeelte over ADO uit het artikel overgenomen. De rest van het artikel kun je lezen in de papieren VI van deze week.