w | g | v | p | |||
---|---|---|---|---|---|---|
1 | EXC | 14 | 9 | 2 | 3 | 29 |
2 | HEL | 14 | 8 | 3 | 3 | 27 |
3 | GRA | 14 | 7 | 5 | 2 | 26 |
4 | VOL | 14 | 8 | 2 | 4 | 26 |
5 | DBO | 14 | 7 | 4 | 3 | 25 |
6 | DOR | 14 | 7 | 4 | 3 | 25 |
7 | EMM | 14 | 7 | 3 | 4 | 24 |
8 | CAM | 14 | 7 | 1 | 6 | 22 |
9 | TEL | 15 | 5 | 7 | 3 | 22 |
10 | ADO | 14 | 5 | 6 | 3 | 21 |
11 | RJC | 14 | 5 | 5 | 4 | 20 |
12 | JAZ | 14 | 5 | 2 | 7 | 17 |
13 | TOP | 14 | 4 | 4 | 6 | 16 |
14 | EIN | 15 | 4 | 4 | 7 | 16 |
15 | JPS | 14 | 4 | 2 | 8 | 14 |
16 | MVV | 15 | 2 | 7 | 6 | 13 |
17 | JAJ | 14 | 2 | 6 | 6 | 12 |
18 | VVV | 15 | 3 | 2 | 10 | 11 |
19 | JUT | 14 | 1 | 5 | 8 | 8 |
20 | VIT | 14 | 2 | 6 | 6 | 6 |
door:
In de voortuin heeft Rose blauwe druifjes en hyacinten geplant, volgens een vast patroon. Vaag zijn de kleuren al zichtbaar: links de Nederlandse vlag, rechts de Franse. Rose is Française. Nog een paar weken, dan staan de vlaggen in volle bloei.
Verderop staat een vrolijk Nederlands molentje. Nog steeds brengen Rose Gueneahec (76) en Gerrit Vreken (80) in hun Skoda elk jaar twee keer een bezoek aan Nederland: in het voorjaar om de Keukenhof te bekijken en in het najaar om bloembollen te kopen. "Bloemen vindt ze mooi."
De tuin van het huis aan de rand van Villefagnan biedt een weids uitzicht op de omliggende akkers. Vreken wijst de plaats aan waar hij, op verzoek van Rose, binnenkort zwarte-bessenstruiken zal gaan planten. "Voor de jam."
De plaatselijke voetbalclub heeft hem gevraagd eens langs te komen, om advies te geven, maar eerst moet de tuin klaar zijn. Ze wonen er pas twee jaar. Het terrein is hier, ongeveer zestig kilometer ten zuiden van Poitiers, minder heuvelachtig dan verderop aan de Loire. Rose is niet zo goed ter been meer.
In een kast staan een paar klompen. Naast de kamerdeur hangt een foto van het inderhaast samengestelde elftal dat vijftig jaar geleden, op 12 maart 1953, in Parijs het onoverwinnelijk geachte Frankrijk met 2-1 versloeg: de Watersnoodwedstrijd. "De wedstrijd van de eeuw", schreef ir. Ad van Emmenes in Sportief.
"Ik denk er nog elke dag aan." De Haagse tongval van Gerrit Vreken is ook 57 jaar na zijn vertrek uit Nederland goed hoorbaar.
Vreken wijst de spelers aan en noemt hun namen. Zichzelf slaat hij over. Op de foto zijn de oorspronkelijk rode shirts oranje gekleurd. Omdat de KNVB verboden had het Wilhelmus te spelen, klonk voor de wedstrijd het Wien Neerlands Bloed.
De wedstrijd in het Parc des Princes was "een heel mooi iets. We speelden voor mensen die in nood zaten." De opbrengst voor de slachtoffers van de watersnood was ruim honderdduizend gulden.
Vreken was in 1953 voetballer van Nantes. "Kees Rijvers belde me op. Ik was met Jan van Geen de enige die in de tweede divisie speelde. We spelen een wedstrijd en jij moet ook komen, zei Rijvers. Toen ben ik gegaan."
In de verslagen werd hij meestal Gerrie genoemd, en Vreeken. In Frankrijk is hij Gérard. Op de foto"s die destijds in Parijs werden genomen, lijkt hij zich afzijdig te houden, bewust te hebben gekozen voor een plaats in de schaduw.
Twee andere voetballers die naar Frankrijk waren uitgeweken om prof te kunnen worden, Theo Timmermans en Bram Appel, waren de initiatiefnemers. Risees waren ze, ballingen die waren verstoten door de KNVB, die hen het lidmaatschap had ontnomen en krampachtig vasthield aan de amateurbepalingen.
Tussen de zes- en achtduizend Nederlanders waren in Parijs getuige van de wedstrijd. Na afloop namen ze in een uitbarsting van euforie de spelers op de schouders; ook Vreken, een onbekende voetballer die weliswaar met ADO in 1942 en 1943 kampioen van Nederland was geworden, maar niet de status bezat van bijvoorbeeld De Munck, De Harder, Appel, Van der Hart, Rijvers en De Vroet.
Vreken, voorhoedespeler zoals bijna alle anderen, was noodgedwongen als rechtsback opgesteld. "Ik stond tegenover Deladerière van Nancy. Kijk uit, zei Bram Appel, die is snel. Dat doe ik altijd, zei ik. Ik kende ze niet hè, die Fransen. Het ging goed, ik zat er bovenop. Hij heeft niet één voorzet gegeven. Een mooiere herinnering aan het voetbal heb ik niet. Het was hét voetbal. En het mooiste van alles was de overwinning."
Zenuwachtig was hij geen moment, ondanks de massale belangstelling en de faam van zijn medespelers en tegenstanders. "Als ik voetbalde vergat ik alles."
In de kleedkamer was het naderhand "een heel gejuich". De sportpers koos massaal en enthousiast partij voor de overwinnaars. De invoering van profvoetbal in Nederland was nog slechts een kwestie van tijd geworden.
Het Parool schreef: "Een gloriedag voor elf jongens die in het buitenland met hun voetbalcapaciteiten een door velen ten onrechte geminachte werkkring hebben gevonden, maar Nederlanders zijn gebleven tot in elke vezel van hun getrainde lichamen."
Voor Vreken werd geen uitzondering gemaakt, in niet één publicatie. Niet één ploeggenoot maakte een toespeling op zijn verleden. De geur van zijn lidmaatschap van de NSB was acht jaar na de oorlog geheel verdwenen.
Sommige herinneringen zijn vervlogen of vervormd. "Mijn verstand laat me soms in de steek."
Na de ambachtschool werkte hij in een fabriek in Den Haag, Van der Heem. "Op een dag komt de conciërge naar me toe. Jij moet je klaarmaken, zei hij, over tien dagen moet je naar Duitsland, om daar te werken, samen met zes anderen. Wat moest ik doen? Ik wilde voetballen."
Een kennis, ook lid van ADO, wees hem op de mogelijkheid van de Arbeidsdienst, het aan de NSB gelieerde werkverschaffingsproject. Vreken werd tewerkgesteld in Drenthe, om mee te helpen heidevelden te ontginnen.
"Er waren drie lagen grond en de onderste moest boven. Het werk beviel me. Ik vond het fijn om buiten te zijn. Ik had nog mazzel ook. De baas van de Arbeidsdienst bij ons was een ADO-supporter. Maak je maar geen zorgen, zei hij, als je naar Den Haag moet om te voetballen, neem ik je mee."
Op sommige plekken lijkt Vreken zijn levensgeschiedenis te hebben aangepast. "Ik betaalde, maar was geen lid van de NSB." ADO kreeg de naam een NSB-club te zijn. Ook op wedstrijddagen droeg hij uitdagend het lidmaatschapspeldje, zo verklaarden later tal van ooggetuigen.
"Hoe dat is gekomen weet ik niet. Iemand heeft het denk ik een keer opgespeld, in de kleedkamer. Toen ik het merkte heb ik het meteen in de asbak gegooid."
Later: "Ik was sympathiserend lid van de NSB, dat was in de Arbeidsdienst verplicht. Voor mij was er maar één keus. Ik wilde voetballen. Ik houd erg veel van voetballen."
Na de oorlog werd hij, samen met andere collaborateurs, "misschien een week of twee" vastgezet in een school aan de Hoefkade in Den Haag.
"De mensen oordelen allemaal zo makkelijk. Als ze zelf in nood zouden zitten. . . Had ik dan voor de Duitsers moeten gaan werken? Het voetbal was voor mij een bevrijding. Ik wilde niet naar Duitsland."
Hij kent de verhalen die over hem in Nederland de ronde deden. "Ze hebben me pijn gedaan. Ik heb niets misdaan. Wat was nou goed en wat was nou kwaad?"
Voor schaamte is ook zestig jaar later geen reden, zegt hij. "Ik bemoeide me nergens mee. Een ander zou in mijn plaats precies hetzelfde hebben gedaan."
Zestien jaar was hij pas toen hij zijn debuut voor ADO maakte, op het Zilveren Bal-toernooi van Sparta. "Ik was nog aspirant. Op een dag kwam de trainer op bezoek in de bakkerswinkel van mijn ouders, Wim Tap was dat. Hij had maar elf spelers.
"Heb je zin om mee te gaan, vroeg Tap. Als het om voetbal gaat doe ik alles, zei ik. Ik was reserve, maar na een kwartier brak de rechtsbuiten zijn been. Van Breukelen heette hij."
Toevalligheden bepaalden zijn levensloop. Na de oorlog kreeg hij een brief van een vriend die in Monaco emplooi had gevonden, als kleermaker. "Ik denk nog vaak aan de brief van mijn vriend."
Jan de Vos heette hij, en hij stelde Vreken voor om naar Monaco te komen. "Klein knapie, zwart haar. Zijn vader was militaire kleermaker, maar hij wilde voor de gewone mensen werken. Kijk maar in dat boek, zei zijn vader, en zoek maar een goede baas. Zo kwam hij in Monaco terecht.
"In de brief schreef mijn vriend dat de club een voorhoedespeler zocht. Ik dacht: dit is de kans van mijn leven. Ik kon beroepsvoetballer worden! In Nederland was dat nog niet mogelijk. Pfftt, ik ben meteen vertrokken. Na twee wedstrijden met Monaco zeiden ze: jou willen we hebben."
Het was géén vlucht, zegt hij. "Voor een ander baantje zou ik nooit naar Frankrijk zijn gegaan. Maar wat had ik anders moeten doen? Weer bij Van der Heem in de fabriek gaan werken en bij ADO gaan spelen, voor niets?"
Zes jaar speelde Vreken voor Monaco toen hij zwaar geblesseerd raakte. Doktoren vertelden hem dat hij nooit meer een wedstrijd zou kunnen spelen. "Ik was bang. Mijn knie was kapot."
Op advies van een oude man die hij toevallig ontmoette, tijdens een spelletje pétanque met de spelers van Monaco, groef hij zich dagelijks in op het strand van Cap-d"Ail, aan de voet van het huis van zijn Franse schoonouders.
"Zijn grootvader had ook zoiets gehad. Met hem was het weer goed gekomen. Ik moest een kuil graven, wachten tot de zon het zand had gedroogd en er dan in gaan zitten. Neem maar een boek mee, had de oude man gezegd.
"Ik ging er alleen maar uit om te plassen en te eten. Dat heb ik een week gedaan. Op de atletiekbaan liep ik eerst een rondje. Toen twee. Toen drie. De knie werd niet dik. Het was een wonder."
Zes seizoenen speelde hij nog voor Nantes, tot zijn 35ste. Aan de Franse westkust, bij een club uit Les Sables-d"Olonne, was hij later tien jaar trainer/speler. Vreken keerde terug naar Nederland en was twee seizoenen trainer van Zwolsche Boys en Be Quick, tot hij, toevallig, in het tijdschrift France Football een advertentie zag staan van een kleine club in Dugny, bij Verdun. "Ze zochten een trainer. Het was de enige advertentie in het hele blad."
Alle spelers waren werkzaam in de fabriek, een steengroeve. Op "een soort kompoeter" verzorgde hij de loonadministratie. Zijn eigen salaris was royaal en op elk gewenst moment kon hij trainen. "De directeur was een Belg, een Anderlecht-supporter. Hij hield ook van voetbal."
De drang om naar Nederland terug te keren werd steeds minder groot, hoewel zijn vrouw, een Française, al in 1959 was overleden. "Maar ik zat met de kinderen hè. Het was beter om ze naar Franse scholen te laten gaan."
Dertien jaar geleden leerde hij Rose kennen. Zijn negen kinderen wonen verspreid over heel Frankrijk. "Ik heb. . . Rose, hoeveel kleinkinderen hebben we? Eenentwintig."
Hij bezoekt ze vaak, samen met Rose, in de Skoda. "Gelukkig heb ik haar gevonden. Ze is gek op kinderen. Ze weet alles van ze en sleept me overal mee naar toe."
Als hij in Nederland is, is hij toerist. Ze bezoeken de kaasmarkt in Alkmaar en maken een boottocht over het IJsselmeer, gewoontegetrouw.
"Omdat ik in Nederland heb gewerkt, heb ik daar nog steeds geld op de bank staan. Maar dat geef ik alleen daar uit. Met het geld dat ik in Nederland heb verdiend, koop ik Nederlandse waren. Dat hek en de bloembollen komen uit Nederland."
Rose laat foto"s van de kleinkinderen zien, en een knipsel uit een lokale krant die hem interviewde. De kop: "Voetbal in een oranje lichaam." Op de foto poseren ze lachend voor het molentje in de voortuin.
Vreken: "Het kan raar lopen in het leven."