w | g | v | p | |||
---|---|---|---|---|---|---|
1 | HEL | 13 | 8 | 3 | 2 | 27 |
2 | EXC | 13 | 8 | 2 | 3 | 26 |
3 | DBO | 13 | 7 | 4 | 2 | 25 |
4 | GRA | 13 | 7 | 4 | 2 | 25 |
5 | VOL | 13 | 7 | 2 | 4 | 23 |
6 | DOR | 13 | 6 | 4 | 3 | 22 |
7 | EMM | 13 | 6 | 3 | 4 | 21 |
8 | TEL | 13 | 4 | 7 | 2 | 19 |
9 | CAM | 13 | 6 | 1 | 6 | 19 |
10 | ADO | 13 | 4 | 6 | 3 | 18 |
11 | RJC | 13 | 4 | 5 | 4 | 17 |
12 | EIN | 13 | 4 | 3 | 6 | 15 |
13 | JPS | 13 | 4 | 2 | 7 | 14 |
14 | JAZ | 13 | 4 | 2 | 7 | 14 |
15 | TOP | 13 | 3 | 4 | 6 | 13 |
16 | JAJ | 13 | 2 | 6 | 5 | 12 |
17 | MVV | 13 | 2 | 5 | 6 | 11 |
18 | VVV | 13 | 3 | 2 | 8 | 11 |
19 | JUT | 13 | 1 | 5 | 7 | 8 |
20 | VIT | 13 | 2 | 6 | 5 | 6 |
Oer-Hagenaar Karel Jansen (van 22 oktober 1925) droeg tien jaar het shirt van ADO. Tussen 1949 en 1959 speelde de ‘kant-half’ meer dan 300 wedstrijden in het Zuiderpark. Een monoloog van een doorzetter over de kippenren, Rinus Loof en de gevreesde vijfmansvoorhoede van ADO. Jansen: “Ik heb mezelf aangemeld bij ADO. Daar mocht bij VIOS, waar ik vandaan kwam, niemand iets van weten. Ik heb op een dag gewoon Ben Tap, de trainer van ADO, gebeld. En ben daarna bij hem thuis geweest. Ik was een echte linkshalf. Tap vroeg of ik wist dat Rinus Loof voor me stond op die positie. Natuurlijk wist je dat. Dat wist iedereen. Rinus Loof, dat was een naam, hoor. Toch maakte ik de overstap.
Het elftal van ADO op 17 februari 1957. Boven van links naar rechts: Wim Timmermans, Karel Jansen, Jan van der Meer, Henk Jans, Frans Kok en John Huguenin. Zittend v.l.n.r.: Roel Timmer, Theo Timmermans, Carol Schuurman, Mick Clavan, Lex Rijnvis.
“ADO was de club. Iedere Hagenaar wás eigenlijk ADO. Ik ging al met mijn vader bij ADO kijken. Betaalden we vijftien cent om te kijken op de kippenren, zo heette het veldje achter het doel waar het tien rijen dik stond van de toeschouwers.”
“Ik werd op m’n vijftiende pas lid van een club, VIOS. Daar was de penningmeester onze groenteboer die me had zien spelen op een veldje in de buurt. Geld om bij een club te spelen, om shirts en een broek aan te schaffen was er niet. Ik kwam uit een arm gezin. Met negen kinderen.”
“Ik was veertien toen de oorlog uitbrak. Ik heb die tijd heel bewust meegemaakt. Je wordt door die tijd gevormd. Dat zag je ook terug op het veld. Ik had techniek en inzicht, maar kon vooral keihard werken. Rinus Loof was de vaste kant-half, zoals dat destijds heette. Toch kwam ik aan de bak in die eerste jaren, want in oefenwedstrijden werd ik elders geposteerd. Tot Rinus Loof ermee stopte heb ik door het elftal gezworven. In het begin stond ik zelfs linksbuiten. Ik was een type dat niet op een bal stond te wachten, maar ‘m gewoon ging halen.”
“Het betaalde voetbal zag het licht in 1954, maar voor die tijd was er al een ‘wilde bond’. De Flamingo’s was zo’n club die betaalde en op een dag stonden er ook twee bestuursleden bij mij op de stoep. Mick Clavan en Wim Mangelmans hadden ze al ingelijfd. Ze boden me 3000 gulden als ik bij hen kwam voetballen. Een astronomisch bedrag voor iemand die elke maand vijftig gulden verdiende.”
“Toch heb ik het niet gedaan, nee. Ik ben naar het bestuur van ADO gestapt en heb de zaak uitgelegd. Toon Martens en Nico den Doelder wilden me coûte que coûte houden. Ze boden me duizend gulden om te blijven. Feitelijk was ik de eerste betaalde speler van ADO.”
“Een half jaar later was het gedaan met het ‘wilde voetbal’ en kwam het betaalde voetbal tot stand. Dat veranderde alles radicaal. Ik zeg niet dat het voetbal vroeger beter was, maar de amusementswaarde was wél hoger. We hadden een voortreffelijke vijfmansaanval met Theo Timmermans, Mick Clavan, Carol Schuurman, Lex Rijnvis en Harry Vreken. Het hoogtepunt in mijn periode was de promotie naar het hoogste niveau. Na het eerste seizoen betaalde voetbal kwam ADO uit in één van die 81 semi-profclubs onder die hoogste klasse, maar we werden in dat seizoen met een straatlengte voorsprong kampioen.”
“Mijn vertrek was minder sympathiek. Ik was al begonnen met de VVCS, de belangenbehartiging voor de spelers en daar hing, zo bleek, een prijskaartje aan. Men begon mij blijkbaar lastig te vinden. Ik moest komen in het kantoortje bij Martens en Den Doelder. Daar werd mij verteld dat mijn contract niet werd verlengd. Een domper. Ik was nota bene net gehuldigd voor mijn 300 wedstrijden, maar werd na tien jaar eigenlijk zomaar afgeserveerd. Een pijnlijk afscheid.”